Publicist Kees Verbeek, hield een bevlogen voordracht tijdens de opening van deze expositie. In een drieluik voerde hij het publiek mee langs de aquarellen en potloodtekeningen van Herman Kuypers, de stoelen en lampen van Stefan During en het keramische werk van Nesrin During.
|
Tekeningen en aquarellen van Herman Kuypers, Galerie De Kunstpraktijk in Veldhoven, t/m 9 augustus.
Op punt ach ronduit midden guur op tachtig balken vanglijn, zus Stien, ontwaardingen keer rul metten als Assen brands lang en snoet, d’r zak teun koor domein in nep laat suf aniline ’t je. Geen touw aan vast te knopen. Deze dan: Na bruin te zijn gebakken onder een licht sudderend zonnetje stapte ik in een bosbeskleurige tram, waarin het krioelde van passagiers als maden in een overrijpe kaas. Deze beide teksten hebben betrekking op dezelfde gebeurtenis. Ze zijn van de hand van de Franse schrijver Raymond Queneau (1903-1976). In zijn bundel Stijloefeningen beschrijft hij negenennegentig keer dezelfde simpele gebeurtenis, steeds vanuit een andere invalshoek. Boven de eerste tekst staat Verkeerd verstaan, boven de tweede Gastronomisch. Aan deze stijloefeningen moest ik denken toen ik voorjaar 2018 kennismaakte met het werk van Herman Kuypers: onbekommerd variëren op een thema. Bij Queneau een tamelijk onbenullige gebeurtenis, die er verder hier niet toe doet, bij Herman de stoel. Brandende vraag natuurlijk: hoe komt Kuypers erbij? Zijn fascinatie ontstaat op de Academie voor Beeldende Vorming. Hij studeert af in tekenen en schilderen en begint zijn tweejarige afstudeerfase met het tekenen van voorwerpen uit zijn directe omgeving. Een plint, een stopcontact, een kamerplant, raamkozijn, stoel. Vooral die laatste geeft aanleiding om mee te spelen. Welk kind heeft dat niet gedaan? Drie stoelen achter elkaar en de trein vertrok. Met lakens eroverheen heb je een schuilhut. Maar wat Herman Kuypers boeide was vooral de vorm. Er zitten een voor en een achter aan, dus er is dieptewerking. Die zin voor perspectief zit er al vroeg in bij Herman. Als hij als zevenjarige een tekening maakt van de kerk in zijn geboortedorp Velden, met zijn vader erbij op de tractor, dan is de perspectivische werking al herkenbaar. Dat hij dat technisch niet helemaal klaar krijgt, is van minder belang. Die eerste stoeltekening, nu bijna dertig jaar geleden, was gelijk ook een spel met het perspectief. Hij tekende de poot die je achteraan ziet, voor een sport langs. Met die poot zet hij ons op het verkeerde been: het loopt net iets anders dan je als kijker verwacht. Hij heeft vaker dergelijke invallen en daar geeft hij graag aan toe: ‘Vaak wordt er over kunst gewichtig gedaan, maar je moet ook de lol kunnen zien.’ Stoelen hebben ook nog iets anders. Als enige meubelstuk onderhouden zij een nauwe band met ons lichaam. Bij een kast raakt je hand niet meer dan de deurknop. Een tafel, daar kun je met je vuist op slaan, je kunt eraan eten en vergaderen, maar het lijfelijke contact is minimaal. Nee, dan de stoel. Die ziet verlangend uit naar je zitvlak. Lekker kontje, denkt de stoel … soms als enige, maar dat doet er niet toe. De stoel wil je rug steunen en je armen rust gunnen. En hoe graag plaatsen wij niet onze voeten achter langs de stoelpoten. De enige concurrentie krijgt de stoel misschien van het bed, maar dat heeft dan wel weer erg veel matras en dekens nodig … En trouwens, die korte pootjes … Nee, het is toch vooral de stoel waarmee wij mensen een innige relatie onderhouden. Bij Herman krijgen ze vaak ook menselijke trekjes. Ze maken ruzie, vergaderen, doen een rondedansje. Halveer een poot en de stoel is gelijk een beetje zielig, vooral als het een lelijk breukvlak is. En altijd zijn ze wel een beetje eenzaam. Ik weet niet of het u opgevallen is, maar ze staan bij Herman nooit in een kamer, voor een gordijn, met een geranium. Ook als ze samen zijn, hebben ze geen context, Hermans stoelen zijn hun eigen context, autonoom en soeverein. En soms gaan ze er ook op eigenzinnig met de werkelijkheid vandoor. Ook dat is heel menselijk. In september dit jaar verschijnt bij VanSpijk Artbooks Spelenderwijs de diepte in, zijn nieuwe boek vol stoelachtigen. Kees Verbeek, juni 2019 |
Meubels van Stefan During, Galerie De Kunstpraktijk in Veldhoven, t/m 9 augustus.
Telefonisch vertelt Stefan me iets over zijn werk. Dat zijn meubels liefst generaties lang moeten meegaan. Dat het hout Europees moet zijn en niet geroofd ergens aan de Amazone. Dat het hout bij voorkeur verantwoord gekweekt moet zijn. Dat het hem aan het hart gaat als een mooie boom wordt neergehaald. Dat hij er niettemin meubels van maakt en dat dat misschien ook wel een laatste eerbetoon is. Maar dat het ook voelt alsof je als vegetariër toch een keer vlees eet. En dat hij zelf ook weleens een boom plant. Vanwege het evenwicht. Hij klinkt bedachtzaam, zoekt af en toe naar woorden. Zijn zinnen zijn niet voorgeprogrammeerd. We spreken af dat hij me zijn boek opstuurt, waarin hij zijn denken in alle rust heeft kunnen opschrijven. Een leven vol stoelen heet het. Pas achteraf valt me op wat hij niet zegt. Hij gebruikt niet het uitgesleten containerbegrip duurzaam, terwijl hij wel duurzaam werkt. Hij pocht niet dat hij maatschappelijk verantwoord onderneemt, terwijl hij dat wel doet. Goh,m denk ik, zomaar iemand, die niet aangevreten is door de modieuze boeventaal van marketingmanagers en beleidsambtenaren. Wat een verademing. Hoe werkt dat, een stoel maken? Hoe doet Stefan During dat? De kortste samenvatting: bij ingeving, in trance en door volharding. Als hem een idee voor een nieuwe stoel invalt, is zijn eerste reactie: hoepel op, ik heb wel wat anders aan mijn hoofd. Een nieuw idee neemt hem maanden in beslag. Sommige ideeën gaan dan af door de achterdeur, maar andere blijven aandringen. Uiteindelijk gaat Stefan dan voor de bijl, net als die mooie boom van zojuist. Hoe werkt het precies? Vraag een componist van een grote symfonie hoe hij ertoe gekomen is precies deze noten in deze volgorde met deze instrumentatie in deze maatsoort achter elkaar te zetten, en hij zal je waarschijnlijk vertellen dat het iets is met trial and error, met ingevingen van het moment en dat het een heel gezwoeg is. Met stoelen is dat niet anders: een schets, een tekening op ware grootte, een of meer ongeveer-modellen van karton en resthout, en dan het prototype met het hout van keuze. Dat prototype, en dat verraste mij zo, komt in een soort trance tot stand. Zijn dromen gaan over de technische mogelijkheden en onmogelijkheden. Al werkend lost hij allerlei technische problemen intuïtief op. Het gebruik blijft voorop staan: je moet er wel goed en comfortabel op kunnen zitten. Trance, intuïtief … Kennelijk is elk nieuw ontwerp, een ontdekkingsreis door valleien van inspiratie, langs ravijnen van technische onmogelijkheden en lichtpunten van technische vondsten, over smalle paden van ingewikkelde berekeningen, met stapjes terug naar de vorige afslag, op weg naar een vergezicht dat pas gaandeweg aan kracht wint. En zo – ik citeer – ontstaat al improviserend de nieuwe stoel. Trance, intuïtief, improviserend … Uiteindelijk is er opeens bijna een levend wezen, met een uitstraling. Met een ziel wellicht. Dat vraagt hij zich af in zijn boek. Hij blijft ons het antwoord schuldig, maar ik heb mijn vermoedens. Dat dit levende wezen soms op een gans lijkt, of op vingerhoedskruid, zal niet toevallig zijn als je op zo’n natuurrijk eiland als Texel woont, maar ze dienden niet als voorbeeld, het zijn associaties achteraf. Wat we zien, zijn stoelen, van opmerkelijke vormgeving en van goudeerlijk materiaal. Wat we ervaren, is veel liefde voor dat materiaal, voor dat hout, voor het onbetreden pad, voor het vakmanschap. Wat we vooral ontwaren is een zeker romantisch verlangen. Naar een cultuur en een samenleving die weer meer gaat lijken op een oud en rijk bos, zodat – ik citeer zijn boek – je op je wandeling door het leven prachtige, onverwachte dingen kunt tegenkomen. Kees Verbeek, juni 2019 |
Keramiek van Nesrin During, Galerie De Kunstpraktijk in Veldhoven, t/m 9 augustus.
Toen ik de eerste foto’s van Nesrins werk zag, moest ik aan de wombat denken. Heel kort, maar toch. De wombat is een buidelzoogdier en leeft in Australië. Het dier heeft een snuit, vier pootjes en een klein staartje. Allemaal attributen die Nesrins objecten niet hebben. Terwijl die eerste objecten van Nesrin During die ik zag, een soort gleuf hadden en dat hebben wombats dan weer niet. Wij hebben er een gezien, zo’n wombat. Op reis door Australië, jaren geleden, in het schemerduister tegen een bosrand. Een rondachtige vorm, bijna een met zijn omgeving, wat doezelig aanwezig. Snel schakelden we in de achteruit, maar toen was het dier al weg. Zo doezelig was het dus ook weer niet. Zo bleef het een beetje een mysterie voor ons: die quasi ronde, organische vorm, dat zo te zien aaibare, misschien wel vrouwelijke … die waakzaamheid onder het ogenschijnlijk dromerige. Ik vermoed dat daar de gedachtesprong zit tussen de wombat en een deel van Nesrins keramieken. Zij, de keramieken, komen ons ergens wel vertrouwd voor, maar het zijn geen echte bekenden. In hun eenvoud kunnen ze minimalistisch en schuchter zijn – en schuchter is die wombat zeker – maar evengoed zijn ze stoer, concreet en zeer aanwezig. Jarenlang maakte ze voornamelijk gebruiksaardewerk, op de draaischijf. Mokken, theepotten, borden, schalen. Steengoed dat door het dagelijks gebruik intiem deelgenoot wordt van ons leven. Gebruiksgoed dat het steeds vaker moet afleggen tegen de trendy spulletjes van Blokker en Hema, die twee jaar na aankoop naar de rommelmarkt gaan omdat de tijd ze genadeloos heeft ingehaald. Nesrins werk wordt niet ingehaald. Een marketing manager zou zeggen ‘tijdloos design’. Een naargeestig begrip voor oprechtheid. Behalve gebruiksgoed – helaas op de expositie niet te zien – heeft Nesrin ook autonoom werk. Vaasachtigen waar hooguit droogbloemen in kunnen, omdat ze van binnen niet geglazuurd zijn. Potachtigen waar geen patatten in kunnen, want de bodem ontbreekt. De rondingen blijven, maar krijgen gezelschap van hardere, rechte lijnen, die het ronde accentueren. En andersom. En dan die andere autonome objecten. Rauw werk dat doet denken aan gestolde lava. Dat moeilijk benaderbaar is en juist daardoor interessant. Het vindt misschien zijn oorsprong in de dagen dat Nesrin met echtgenoot Stefan, die geoloog is, door de droge, weerbarstige binnenlanden van Spanje banjerde en kennismaakte met allerlei interessante aardlagen. Misschien ook is het geïnspireerd op de rotswanden met hun watervallen die ze zoet als ze bij hun zoon in Italië zijn. Ik zeg nadrukkelijk misschien, omdat dergelijke samenhangen niet bedoeld zijn en hoogstens achteraf geduid kunnen worden. Het gaat niet een op een. En laten we wel wezen: als kind al raapte Nesrin stenen op, omdat ze haar mateloos boeiden. Haar werk nu: ze werpt een bonk klei op haar werkbank en laat haar handen werken. Handen die steeds de spanning zoeken tussen beweging en stilstand, tussen vertrouwd en vreemd. Het zijn haar woorden. Steeds haar handen, niet haar hoofd. Haar handen en de klei, want die samenwerking telt, zonder schets of plan of idee vooraf. Het is klei, die bij voorkeur ongewassen is, omdat juist wat men doorgaans verontreiniging noemt, zorgt voor verrassingen als de ovendeur weer open gaat. Vaak voegt zij zelf verschillende oxiden toe, of ze mengt verschillende kleuren klei. Daarmee stuurt ze de verrassing, in de wetenschap dat het resultaat wel een beetje maar zeker niet honderd procent voorspelbaar is. Voor Nesrin During een avontuur om te maken, voor ons een avontuur om ernaar te kijken. Kees Verbeek, juni 2019 |